Wel huilen
Ik ben een Raymond van het Groenewoud-fan. Maar toen ik onlangs terugluisterde naar zijn song Niet huilen uit 1996, kon ik alleen maar bedenken: nee, Raymond, daar sla je de bal mis.
Aan de laid-back funky groove ligt het niet. Aan de wat weemoedige melodie evenmin. Het gaat over de tekst.
De zanger richt zich tot een geliefde die klaarblijkelijk tekenen van verdriet vertoont. ‘Niet huilen,’ zegt hij troostend. En hij herhaalt dat mantra doorheen de track. Een beetje zoals je bij kinderen doet: toe, niet huilen. Met zachte aanmaning. Allez, stop nu.
Je hoort dat hij wil helpen, wil opbeuren. Hij zit vol goeie bedoelingen. ‘Waarom denk je niet / Aan al die mooie momenten?’ Of dan stelt hij voor om samen op café te gaan: kom, we vergeten onze zorgen.
Heel herkenbaar. En begrijpelijk. Want hebben we niet allemaal op die manier leren omgaan met ‘moeilijke’ gevoelens? Verdriet, boosheid, angst, … Als we die maar zo snel mogelijk wegkrijgen. We hebben er in feite schrik van. Want ja, ze zijn nu eenmaal… moeilijk. Voor onszelf of om bij anderen te zien.
Terwijl – ik vat hier tevens mijn eigen pijnlijk en lopend leerproces in een notendop – al wat we met die gevoelens horen te doen, is ze toelaten. Ruimte geven. Ze vragen maar één ding, en dat is dat we ze voelen. Vervolgens gaan ze vanzelf weer weg. (Al kun je wel heel wat te voelen hebben en dan ben je ook een hele tijd bezig met toelaten.)
Gevoelens bevechten werkt averechts. Want dan komen ze des te harder terug. Ze willen gevoeld worden. Sussen, opvrolijken, oppeppen, zelfs troosten en geruststellen: dat zijn in de grond vaak pogingen om het gevoel bij de ander – verdriet in dit geval – asap te elimineren. Je geeft het signaal: steek het nu maar rap weg.
‘Niet huilen / Je bent toch niet alleen,’ zingt Raymond. We willen het zo graag oplossen, dat verdriet: er zijn nog genoeg vissen in de zee, je hebt je familie nog, denk aan alles wat goed is, … Alles om dat ambetante gevoel te verdrijven. Vanuit een machteloosheid, ook.
Want ergens wéten we dat de droefenis de ander meedogenloos overvalt. Dat het gevoel er nu eenmaal ís. Dat we het maar moeten aanzien. Vandaar onze stuntelige en eigenlijk misplaatste pogingen om onszelf nuttig te maken. Diep vanbinnen beseffen we dat we er maar wat bijzitten. ‘Als je huilt, dien ik tot niets,’ vat de zanger het samen.
Maar het gaat niet om jou. Die ongemakkelijkheid, die wriemelende gêne, dat zijn jouw gevoelens. Voor jou dus om toe te laten en te voelen.
Jij moet welbeschouwd niets anders dan er maar wat bijzitten. Als je iets wil ‘doen’ voor de ander, wel, wees er dan gewoon. Met aandacht. Luister, voel mee. Zie de ander. Daar help je het meest mee, in dit moment. Later kun je nog concreet aan oplossingen denken. Maar voor nu: geef de ander de ruimte om het gevoel te laten zijn.
Je kunt dus wél ‘tot iets dienen’: simpelweg het huilen zién. Zodat het er mag zijn.
Raymond had het helemaal verkeerd. ‘Niet huilen / Zo wil ik je niet zien,’ zegt hij. Maar hier spreekt helaas de typische emotionele constipatie van de babyboomer.
Toch blijf ik onverkort fan. Het is meer dan 25 jaar geleden. Ikzelf wist het toen allesbehalve en tot vandaag blijft het ook voor mij een uitdaging, dat toelaten. En als je de tekst met een lichtjes andere bril leest, zou je evengoed kunnen zeggen dat hij net uitstekend onze moeilijkheid met gevoelens vertolkt: ‘Niet huilen / Ik verdraag het niet’, ‘Dat snijdt zo door me heen,’ ‘’k Weet niet waartoe ik dien’. Zo bekeken had Raymond feitelijk heel goed zijn eigen gevoel in het vizier.
Al zou hij vandaag misschien met voortschrijdend inzicht Wel huilen of Huil maar (ik ben er voor jou) pennen.
foto: Francisco Gonzalez | Unsplash